Verjaring van bouwmisdrijven: eindelijk duidelijkheid
Er is de laatste jaren nogal wat te doen geweest rond de verjaring van bouwmisdrijven. Onduidelijkheid en onzekerheid troef, zelfs de rechtspraak en rechtsleer waren verdeeld. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de wildste verhalen de ronde deden, tot uiteindelijk het Arbitragehof duidelijkheid bracht. Al moet gezegd dat ook daarvoor twee arresten nodig waren. Een kort overzicht.
Het probleem met bouwmisdrijven is dat niet alleen het bouwen zonder vergunning een misdrijf is, maar ook het instandhouden ervan. Dat wil dus zeggen dat zolang het niet-vergunde gebouw er staat en niet vergund wordt het misdrijf blijft bestaan.
Soms bracht dit onrechtvaardige en schrijnende toestanden mee zoals de verplichting voor nietsvermoedende kopers van een woning om die even later volledig of deels te doen afbreken wegens een al tientallen jaren bestaande bouwovertreding. Vandaar natuurlijk het nut van het invoeren van een verjaringstermijn.
Verjaringstermijn
Bij het decreet van 4 juni 2003 werd de strafbaarheid van het instandhouden van een stedenbouwkundig bouwmisdrijf grondig gewijzigd. Kort gezegd, werd een verjaringstermijn van 5 jaar ingevoerd voor alle illegaal uitgevoerde werken en handelingen, behalve wanneer zij:
- Gelegen waren in een ruimtelijk kwetsbaar gebied
- Hinder veroorzaakten voor de omwonenden
- Een ernstige inbreuk vormden op de stedenbouwkundige bestemmingsvoorschriften.
In haar arrest van 22/7/2004 verklaarde het Arbitragehof de twee laatste van de hierboven vernoemde voorwaarden ongrondwettelijk.
Wie dacht dat daarmee duidelijkheid was gebracht, kwam bedrogen uit want een deel van de rechtspraak en de inspectie van Stedenbouw waren van oordeel dat het Arbitragehof de volledige verjaringsregeling had vernietigd. Tot het hof van cassatie in haar arrest van 23/11/2004 oordeelde dat het arbitragehof enkel de uitzonderingen ongrondwettelijk had verklaard en niet de verjaringsregeling zelf.
Hoge Raad voor het Herstelbeleid
Bij arrest van 19/1/2005 hakt het arbitragehof de knoop definitief door. De twee voormelde uitzonderingen worden definitief vernietigd zodat alle bouwmisdrijven voortaan verjaren na verloop van 5 jaar. Behalve als ze gelegen zijn in ruimtelijk kwetsbare gebieden, waaronder wordt verstaan bos- en natuurgebied.
Belangrijk nog om te vermelden is dat bij haar laatste arrest van 19/01/05 het arbitragehof eveneens oordeelde dat de ‘Hoge raad voor het Herstelbeleid’, opgericht door het decreet van 4 juni 2003 om de rechters te adviseren over bouwovertredingen van voor 2000, voortaan bevoegd wordt voor alle bouwovertredingen. Daarmee wordt de Stedenbouwkundige inspectie onrechtstreeks onder voogdij geplaatst. De bij het decreet van 4 juni 2003 ingevoerde spildatum van 1 mei 2000 wordt dus eveneens vernietigd. Dit heeft als gevolg dat momenteel voor alle bouwmisdrijven zowel deze van voor als na 1 mei 2000, het voorafgaand advies van de ‘Hoge Raad van het Herstelbeleid’ (besluit van de Vlaamse regering dd 23/4/2004 B.S. 24/5/2004, benoemingsbesluit dd 22/07/2005) vereist wordt in het kader van de herstelvordering.
Burgerlijk aspect
Zijn alle problemen nu van de baan? Helaas niet. De hierboven uiteengezette problematiek houdt verband met het strafrechtelijk aspect. Maar er is ook nog een burgerlijke aspect en in burgerlijke zaken gelden verjaringstermijnen die naar gelang het geval, liggen tussen 5 en 20 jaar. De stedenbouwkundige inspectie is in een aantal gevallen een burgerlijke in plaats van een strafrechtelijke procedure begonnen teneinde afbraak te verkrijgen. Er is dus nog werk aan de winkel voor de decreetgever.
Aanvulling april 2006
In twee arresten van 23 maart 2005 en 13 april 2005, (NjW 2005, 1.168 en 1.169), heeft het Hof van Beroep van Antwerpen zich uitgesproken over het lot van de herstelvordering wanneer de verjaring van het bouwmisdrijf en daarmee ook de verjaring van de strafvordering wordt vastgesteld. In beide door het Hof van beroep te beoordelen zaken werd de beklaagde vervolgd wegens het uitvoeren en instandhouden van wederrechtelijk opgerichte bouwwerken.
De voorwaarden om tot een verjaring te besluiten waren telkens vervuld zodat in beide gevallen geen strafsanctie meer diende uitgesproken te worden. Restte dus nog de beoordeling over de gevraagde herstelvordering.
Het Hof van Beroep heeft in beide gevallen geoordeeld dat er geen aanleiding meer bestaat om in te gaan op de herstelvordering gezien er geen strafsanctie meer geldt.
In het arrest van 13 april 2005 stelt het Hof van Beroep zelfs uitdrukkelijk dat het de bewuste wil was van de decreetgever om geen herstelmaatregelen meer mogelijk te maken ingevolge verjaring van het bouwmisdrijf en/ of de strafvordering.
Het Hof stelt zelfs uitdrukkelijk dat het onlogisch zou zijn om dergelijke herstelmaatregelen te bevelen in geval van strafrechterlijk verjaarde oprichting van een bouwwerk. Deze uitspraken zijn belangrijk, enerzijds omdat daarmee nog eens wordt verduidelijkt dat de verjaring van het bouwmisdrijf niet noodzakelijk samenvalt met deze van de herstelvordering, anderzijds natuurlijk, omdat het Hof oordeelde dat zelfs al is de herstelvordering nog niet verjaard, deze ingeval het bouwmisdrijf wel verjaard is, niet meer kan worden ingewilligd.
Henk De Loose
Sylvie Vandenabeele
Moeykens, De Loose, Martens & Maus advocaten